Toespraak prof. dr. E.K. Grootes - 26 mei 1998

Meneer de Staatssecretaris, dames en heren,

Toespraak door de voorzitter van de Stichting Nederlandse Literaire Klassieken, prof. dr. E.K. Grootes, bij de presentatie van de eerste drie delen van de Deltareeks op 26 mei 1998

Namens het bestuur van de Stichting Nederlands Literaire Klassieken, de Stichting Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds en de deelnemende uitgevers heet ik u bijzonder hartelijk welkom bij deze presentatie van de Deltareeks. De bijeenkomst van vandaag kent een lange voorgeschiedenis; wij hopen dat hij tevens het begin markeert van een onderneming die tot ver in de volgende eeuw van zich zal doen spreken.

Reeksen

Er was een tijd dat boekhandels en bibliotheken lange rijen op de plank hadden staan met werken uit de oudere Nederlandse letterkunde. Educatieve uitgevers zagen zo'n kwart eeuw terug nog brood in uitvoerige, elkaar beconcurrerende reeksen met gewichtige namen. Het Klassiek Letterkundig Pantheon, de Klassieke Galerij, de Klassieken uit de Nederlandse Letterkunde, de Zwolse Drukken en Herdrukken en de reeks Van Alle Tijden hebben in de loop van de jaren honderden tekstuitgaafjes op de markt gebracht. Aan het eind van de jaren zeventig verscheen als deel 212 (!) van het Pantheon nog de utopische roman Krinke Kesmes, en ook de Vlaamse Klassieke Galerij nummerde tot boven de honderdvijftig. Toegegeven, ze zagen er eigenlijk niet uit, met als toonbeeld van saaiheid Thiemes Pantheon met zijn uniforme bandjes in landmacht-kaki. Maar ze waren er tenminste, al vonden ze hun lezers voornamelijk onder scholieren en studenten die er door verplichte leeslijsten naar toe werden gedreven. Boeken die door hun uiterlijk en door een aantrekkelijke presentatie van de tekst ook een algemeen in literatuur geïnteresseerd publiek aanspraken, waren nauwelijks op de markt. Met enige jaloezie kon dan ook vanuit Nederland en Vlaanderen naar het succes van de Franse Pléiadereeks gekeken worden.

Veranderingen ten negatieve

In deze toch al niet erg florissante situatie traden omstreeks 1980 drastische veranderingen ten negatieve op. De aanzet daartoe lag in de eerste plaats in het voortgezet onderwijs. Literatuurgeschiedenis verschoof er naar de achtergrond, het klassikaal lezen van oudere teksten raakte uit de mode, de leraren Nederlands legden meer nadruk op het stimuleren van plezier in het lezen van eigentijdse literatuur. De jaarlijkse bestellingen van de scholen bleven voortaan uit en de een na de ander doekten de uitgevers hun bejaarde reeksen op, mede gedreven door een scherper inzicht in de kosten van het in voorraad houden. Nog jarenlang zou ons literaire erfgoed de schappen van De Slegte vullen. Dat gold trouwens ook voor een prachtige serie als de vijftien delen verzameld werk van Bredero, die wel degelijk fraai waren uitgevoerd. De uitgevers kregen overigens tegelijk ook minder aanbod van kopij uit de universiteiten, waar het traditionele filologische ambacht inmiddels was gezakt op de ladder van de wetenschappelijke waardering.

Ongerustheid

Ongerustheid over de kaalslag op het gebied van de tekstuitgaven ontstond in de eerste plaats onder de universitaire docenten, die merkten dat ze allerlei klassieke teksten niet langer aan hun studenten konden opgeven, omdat er geen exemplaren van te krijgen waren. Los van dit praktische didactische probleem groeide in ruimere kring het besef dat het een blijk van culturele armoede was dat Nederland zo weinig zorg besteedde aan zijn literaire erfgoed. De zorg daarover liep in zekere zin parallel met de klachten over het gebrek aan historische besef en aan kennis van de vaderlandse geschiedenis. Op de achtergrond speelde de Europese integratie mee. Wil een relatief kleine natie het hoofd boven water houden in het grotere geheel, dan moet zij haar eigen identiteit accentueren en ook op cultureel gebied de concurrentie aangaan. De literatuur is mede de drager van die identiteit. Een beschaafd land zorgt er dan ook voor dat de literaire traditie levend gehouden wordt.

Editieproject

Dit soort overwegingen zullen hebben meegespeeld in initiatieven van het toenmalige Ministerie van WVC onder minister Brinkman om te komen tot een prestigieuze reeks Nederlandse klassieken. Het Ministerie was bereid daarvoor een substantieel bedrag binnen zijn begroting te bestemmen. We zijn dan in het midden van de jaren tachtig. Men stelde vast dat het niet wenselijk zou zijn als de verantwoordelijkheid voor de reeks aan slechts één uitgever opgedragen zou worden, die dan de enige begunstigde zou worden van de aanzienlijke subsidiestroom. Vandaar dat men in overleg trad met de Werkgroep Literaire Uitgevers van de Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond. Er zou een stichting in het leven worden geroepen waarin ook de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde ging participeren. Ik zal hier voorbijgaan aan de kronkelwegen van het beslissingsproces. In november 1985 stonden de uitgangspunten van het editieproject op papier. In samenspraak met het inmiddels opgerichte Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds, waaraan het Ministerie (in 1991) het subsidiebeleid voor literaire uitgaven heeft overgedragen, kreeg de Stichting Nederlandse Literaire Klassieken in 1993 definitief vorm en kon het bestuur aan het werk gaan. Zo snel mogelijk werd een planning gemaakt voor een eerste tranche van twaalf delen en werden editeurs aangetrokken.

Inmiddels is er in het woestijnlandschap van de Nederlandse klassieken toch al weer wat meer van de grond gekomen. Er zijn de wetenschappelijke edities van het Constantijn Huygens Instituut. Er is de Griffioenreeks, opgezet door een zestal hoogleraren Nederlandse letterkunde, gesubsidieerd door het Prins Bernhard Fonds en uitgegeven bij Querido. De reeks biedt herspelde of vertaalde teksten van voor 1860, vaak van buiten de bekende canon. Uitgeverij Prometheus startte een reeks populaire klassieken, uitgegeven met parallelvertalingen van onder meer Willem Wilmink. Amsterdam University Press kwam met de vooral op studenten gerichte Alfareeks. En ook voor het secundaire onderwijs worden nieuwe activiteiten ondernomen.

Deltareeks

Het oudste van de verschillende initiatieven, dat nu resulteert in de publicatie van de drie vandaag gepresenteerde werken, komt zich daar met enige vertraging bij voegen. Er is echter geen sprake van dat het gras ons voor de voeten is weggemaaid. Daarvoor is de achterstand aan belangrijke werken die nodig uitgegeven zouden moeten worden, te groot. De verschillende reeksen kunnen naast elkaar staan; hun uitgangspunten en het publiek waarop ze zich richten lopen ook uiteen. De Deltareeks neemt in zekere zin een middenpositie in, met het bieden van authentieke teksten, dus niet herspeld of vertaald, maar anderzijds zonder verzwaard te zijn met een wetenschappelijk variantenapparaat. Inleiding en commentaar zijn niet bedoeld voor vakdiscussies, maar bieden juist de algemene lezer met literaire en historische belangstelling de informatie die de tekst weer toegankelijk maakt. En ten slotte zien de delen er naar onze mening ook nog prachtig uit, dankzij de typografische begeleiding van Hannie Pijnappels.

Het Bestuur van de Stichting Nederlandse Literaire Klassieken had de presentatie van de eerste delen oorspronkelijk een paar jaar eerder gepland. Ik wil ook niet verhelen dat het uitstel tot enige irritatie bij het Ministerie heeft geleid. Het maken van een uniforme reeks bij verschillende uitgevers is echter geen simpele zaak. Een belangrijker punt is dat nog weer eens is gebleken hoe tijdrovend het maken van een goede editie is en hoe moeilijk zoiets verwezenlijkt kan worden, wanneer de financiën ontbreken om de editeurs te salariëren of vrij te stellen van hun reguliere werkzaamheden, terwijl juist de deskundigheid bij uitstek binnen de universiteiten zit. Voor onze editeurs is het in hoge mate een product van hun vrije tijd. Daar ligt de voornaamste flessenhals van dit project. Het bestuur is de editeurs bijzonder dankbaar voor hun grote inzet. Zij zijn de belangrijkste aanwezigen hier, want zonder hun ijver en deskundigheid hadden we niet met trots de eerste delen kunnen presenteren.

De eerste delen

Ingrid Biesheuvel heeft de Maerlanteditie in een vroeg stadium moeten overnemen van Petra Berendrecht en heeft de werkzaamheden met kracht voortgezet. Zij had vooral haar handen vol aan de parallelvertaling van de vaak cryptische teksten van Maerlant. Het is bijzonder verheugend dat de teksten van deze grote Middeleeuwer na het succes van het Maerlantboek van Van Oostrom nu ook door diens publiek gelézen kunnen worden.

Van Piet Buijnsters, ongeëvenaard als kenner van de achttiende-eeuwse Nederlandse literatuur, heeft de Deltareeks het meeste geduld gevergd. Zijn uitgave van Van Alphens Kindergedichtjes was immers echt op tijd klaar en heeft dus een paar jaar moeten wachten tot we met drie delen de reeks konden presenteren. We zijn hem zeer dankbaar voor zijn soepele opstelling.

Als er één werk uit de Nederlandse letterkunde met recht klassiek genoemd mag worden, is het de Camera Obscura. De nieuwe uitgave ervan is de Stichting in zekere zin in de schoot geworpen. Het editeursteam was er al mee bezig toen de reeks werd opgezet. Wij zijn bijzonder gelukkig dat Wim van den Berg, Joost Kloek, Peter van Zonneveld en Henk Eijssens in onze trein hebben willen stappen, ook al leidde dat tot discussies over detailkwesties als het al of niet plaatsen van regelnummers. Hun werk zal in belangrijke mate bijdragen aan de allure van de Deltareeks.

Ik verzoek de aanwezige editeurs zo dadelijk, nadat ik de eerste exemplaren aan de staatssecretaris heb aangeboden, hun eigen exemplaar bij mij te komen ophalen, zodat ik elk van hen ook persoonlijk kan bedanken.

Meneer de staatssecretaris, zonder de subsidies van uw Ministerie was er geen Deltareeks geweest. U hebt er lang op moeten wachten, maar het is me een genoegen u nu de eerste exemplaren te overhandigen. Ik hoop dat u ze even mooi vindt als wij.